Veelzijdige natuur
langs de Brabantse Aa
NATUUR
Ontdek de natuur langs de Brabantse Aa
Het stroomgebied van de Aa is een lappendeken aan allerlei soorten land. Beekdalen, natte hooilanden, bossen en historische akkers gaan naadloos in elkaar over. De overgang tussen nat en droog, zand en klei, hoog en laag, zorgt voor een enorme variatie aan planten en dieren langs de Aa. Maar ook voor een lange geschiedenis van het boerenleven.
Geschiedenis van het gebied
Het gebied is uitermate vruchtbaar. Dat komt doordat het stroomgebied van de Aa al eeuwen rijk is aan kleine beekjes en waterlopen. Die zijn deels ontstaan door de Peelrandbreuk die door het gebied loopt. Een breuk in de aardkorst die nog steeds beweegt en zo ook grondwater omhoogstuwt in kleine beekjes. Een echte bron is er niet voor de Aa. De Peel vormt de belangrijkste aanvoer van water. Al die kleine watertjes en beekjes komen uiteindelijk bij elkaar en vormen de rivier de Aa. De Aa betekent niets meer of minder dan ‘water’.
De overgang tussen nat en droog, zand en klei, hoog en laag, zorgt voor een enorme variatie aan planten en dieren langs de Aa.
Vorming van het landschap
Overstromingen brachten zand op de oevers, waardoor zandduinen (donken) ontstonden, waarop al heel vroeg haar eerste bewoners verschenen. De vruchtbare oevergronden waren ideaal voor landbouw. Door opgravingen weten we dat mensen sinds de Bronstijd hier hun boerderij plaatsten en niet meer weg gingen.
Het hoogteverschil maakte eeuwen later de toepassing van watermolens mogelijk; langs de Aa stonden er zeker 15. De rivier werd naarmate de tijd verstreek, steeds belangrijker voor handel en scheepvaart. Goederen als graan, hout en turf werden over de Aa vervoerd, en stadsafval diende als mest voor omliggende velden. Ter bescherming van de handel bouwden leenheren kloosters en edelen kastelen en landgoederen langs de rivier.
Karakteristiek voor het landschap zijn daarom ook de kleine dorpjes, oude boerderijen en kasteelterreinen die naadloos opgaan in de natuur. De Brabantse Aa en haar omgeving zijn een levend voorbeeld van hoe mens en natuur eeuwenlang in harmonie hebben samengewerkt.
Handige wandelbox
De wandelbox bevat een fraai vormgegeven boekje met alle wetenswaardigheden over de cultuurhistorie rondom de rivier de Aa. Verder is elke etappe uitgewerkt met een handig route overzicht en route instructies. Leuk om cadeau te geven of voor jezelf aan te schaffen.
Typische natuur
In de lager gelegen beekdalen groeien bloemrijke graslanden, zeggevelden en moerasvegetaties. Hier vind je soorten als dotterbloem, echte koekoeksbloem en moerasspirea. In de natste delen vindt je kikkers, salamanders en talloze libellen.
Op de hogere zandgronden, iets verder van de beek, liggen oude akkers (‘essen’) en stukjes heide, afgewisseld met houtwallen en struweel. De houtwallen zijn niet alleen beeldbepalend, maar ook belangrijk als verbindingsroutes voor kleine zoogdieren, vogels en insecten.
De bossen in het gebied, zoals bij natuurgebieden die aan de Aa verbonden zijn, bestaan vaak uit een mix van loofbomen als eik, beuk en els.
Hoe zag het er hier uit in de tijd van Hendrik Verhees?
In de 18de eeuw, dus in de tijd dat Hendrik Verhees leefde, was het stroomgebied van de Brabantse Aa een open landschap. De beek zelf slingerde nog volledig vrij door een breed, nat beekdal. Dat hier en daar bezaait was met kleine boerderijen, molens, kloosters en kastelen. Het beekdal bestond uit drassige hooilanden en moerasachtige stukken die in de winter vaak overstroomden. In het voorjaar kleurden de graslanden geel van de dotterbloemen en paars van de koekoeksbloemen. Daarnaast liepen er in deze tijd nog edelherten, wilde zwijnen, vossen en een enkele wolf rond. Ook was de Brabantse Aa een paradijs voor otters en bevers.
De hogere gronden rondom de Aa werden gebruikt als essen: oude, verhoogde akkers die boeren dus al sinds de Bronstijd gebruikten. Ze lagen op de zandduinen die waren ontstaan. De essen waren het product van plaggen en mest, waardoor ze voedselrijk waren geworden. Hier verbouwden boeren vroeger rogge, haver en boekweit. De akkers en andere percelen werden begrensd door houtwallen, kleine bossen en knotbomen.
Tussen beekdal en akkerland lagen heidevelden en schrale graslanden: uitgestrekte, soms woeste gebieden, waar schapen graasden en waar boeren plaggen staken voor mest en brandstof. De heide was nodig voor het boerenbedrijf, maar maakte het landschap ook ruig en open.
Hoewel de Aa kansen bood voor boeren én zakenlui, veroorzaakten overstromingen regelmatig schade. De behoefte aan beter waterbeheer en meer landbouwgrond leidde tot onderzoeken door Hendrik Verhees. Zijn kaarten en metingen vormden de basis voor grootschalige waterbouwkundige ingrepen in de 19e en 20e eeuw.
Foto: Lianne Hendriks-Kastelijn
Het boerenleven
Zoals al genoemd, waren er vooral kleine boerderijen te vinden langs de Brabantse Aa. Het boerenjaar langs de Aa in de tijd van Hendrik Verhees was zwaar. Het leven was verbonden met de natuur, het land
en de seizoenen.
In de winter stond het land stil en het vee stond binnen. Er werd in de stallen mest gecreëerd voor het voorjaar. Verder repareerden de boeren hun gereedschap en klompen, maakten ze manden en werd er vee geslacht. Zodat men spek en worst had in de winter. De lente betekende dat het land bemest kon worden. Het land werd omgeploegd en ingezaaid. En natuurlijk werden er jonge dieren geboren. Tegen de zomer werd er hout gesnoeid en onkruid gewied met het hele gezin.
De zomer betekent oogsten: vooral rogge. Ook werden grote hooibergen gemaakt. Hele dorpen hielpen elkaar. Dat oogsten ging door in de herfst. Tot de eerste vorst werd er boekweit geoogst en werden aardappels gerooid. Ook werden vlas, hennep, noten en appels binnengehaald. En was het tijd om het vee vet te mesten voor de winter.